
Ping in minne rug
“Wie bepaalt eigenlijk of ik een doorverwijzing naar het ziekenhuis krijg?”, vroeg ik enigszins pedant aan mijn nieuwe huisarts. “Ik dus”, zei ze, net zo pedant en natuurlijk kreeg ik ‘m niet. Ik kreeg wel een recept mee voor een halve kruiwagen pijnstillers, het adres van een fysiotherapeut en de mededeling dat ik terug mocht komen als dat allemaal geen baat had.
Vier weken later was ik terug. Omdat het gesprek de vorige keer niet zo vlot was verlopen, koos ik deze keer voor een wat gemoedelijkere tactiek en daarvoor gebruik ik dan altijd mijn moedertaal. “Ik heb nog steeds ping in minne rug”, begon ik. “Wat zegt u?”, vroeg ze.
“Ik heb nog steeds ping in minne rug”, herhaalde ik terwijl ik naar mijn onderrug wees toen ik voorzichtig ging zitten. “Wanneer is dit allemaal begonnen?”, vroeg ze.
“In de zomer van 1988 had ik het voor het eerst. Ik had lekker op mijn buik in de tuin liggen zonnen en toen ik op wilde staan, lukte dat niet en ben ik op handen en knieën naar binnen gekropen. Daarna in 1991. Ik was met een vriendin een weekend in Brussel. Het begon al op de heenweg in de auto maar ik dacht nog dat een paar Choufkes of een Duveltje me er wel doorheen zouden helpen. Dat was niet zo en we moesten terug naar huis. De keer daarna was in 1994. We hadden kaartjes voor een concert van Nirvana en ik vroeg me af hoe ik dat in godsnaam vol moest houden. Maar we weten allemaal hoe het Kurt Cobain verging dus dat concert ging niet door”.
Net toen ik aan 1997 wilde beginnen, stak de assistente voor de tweede keer haar hoofd om de hoek en zei dat de wachtkamer vol zat. Ik had de dokter ook al een paar keer op haar horloge zien kijken maar ik was vastberaden om die doorverwijzing te bemachtigen dus ik praatte gewoon door.
De assistente liet alvast een jongetje met zijn moeder binnen. Het knulletje, Kevin, moest een wrat onder zijn voet weg laten halen en werd het zijkamertje in gedirigeerd terwijl ik vertelde over het concert van de Undertones in Londen waarbij ik verging van de rugpijn. Kevin was erg bang voor de ingreep want hij snikte en jammerde aan een stuk door. Toch luisterde hij blijkbaar ook naar mijn verhaal want hij loeide: ” Ondertoons, wat zijn dat?”
Ik vertelde hem over de Noord-Ierse band die o.a. een liedje hebben over hun neefje Kevin. Hij stopte onmiddellijk met huilen en vroeg of ik het liedje wilde zingen. Toen Kevin en zijn moeder de spreekkamer uitgingen, stak de moeder haar duim naar me op en zei Kevin dat hij het erg vond dat ik halverwege het concert weg moest.
Aangemoedigd door dit succesje bleef ik zitten en wilde beginnen aan een gebeurtenis uit 2001. De volgende patiënt die binnenkwam kwam me ergens een beetje bekend voor. Ik ving woorden op als “prostaat” en “plassen” voordat ook hij in het zijkamertje verdween.
Ik ging discreet met mijn rug naar het kamertje zitten toen ik begon over een volleyballtoernooi in Budel dat altijd op vrijdagavond begon in de feesttent. Het resultaat van onze zaterdagwedstrijden was onlosmakelijk verbonden met het feestgehalte van de avond daarvoor en natuurlijk ging het ook dit weekend weer helemaal mis met mijn rug. Opeens kwam er gelach uit het kamertje: “Oh jee, waren jullie toen dat team dat…..AU, jeetje AU!!”
Terwijl de man zich weer aankleedde, pakte de dokter een formulier uit haar lade. “Aan welke onderzoeken had je gedacht?”, vroeg ze.
“Nou, doe maar een scan en een röntgenfoto en voor de zekerheid een bloedtest. En als ik dan toch in het ziekenhuis ben, kan ik misschien ook meteen even door naar de kno-arts”.
Graag had ik haar nog mijn rugellende van 2001 tot nu verteld maar ik begreep dat ik mijn hand niet moest overspelen. Dus ik sprong omhoog uit mijn stoel, danste naar de deur en vloog met een salto met dubbele schroef van de trap. Ik had mijn doorverwijzing binnen.
Bloemetjesjurk

Toen H. en ik in mei 1988 met elkaar trouwden, beloofden we elkaar naast de gebruikelijke zaken als voor- en tegenspoed nog een aantal dingen. H. vroeg mij de rest van mijn leven af te zien van pantykousjes, kleding met een bloemenpatroon en een kort pittig kapsel. Op mijn beurt vroeg ik hem om nooit of te nimmer sandalen te dragen. Niet met sokken onder een lange broek , niet onder een korte broek met of zonder sokken, niet zonder broek, niet op de camping of zelfs niet in de achtertuin maar gewoonweg nóóit.
Nu zijn we 32 jaar verder en moet ik bekennen dat H. zich beter aan zijn belofte heeft gehouden dan ik. Natuurlijk is dat niet zo moeilijk want laten we eerlijk zijn: welke zichzelf respecterende man die er een beetje leuk uit wil zien, draagt nou sandalen? Zelfs de mooiste man met prachtig haar, een geweldige sixpack en de uitstraling van een topmodel verliest driekwart van zijn aantrekkingskracht als-ie zijn kekke sneakers inruilt voor een paar watertrappers.
Voor mij was dat natuurlijk veel lastiger. Okay, pantykousjes in de ban is geen enkel probleem. Ik geloof dat ze zelfs niet meer bestaan. Met de bloemetjesjurken is het ook wel 2 decennia goed gegaan; die waren namelijk in de jaren 80 en 90 niet in de mode. Maar opeens verschenen er van die frisse jurkjes met grote gekleurde bloemenprints in het straatbeeld. En ik vond ze toch leuk….
Maar goed, beloofd is beloofd dus ik liep met dichtgeknepen ogen de etalages voorbij totdat ik mezelf voorhield dat zo n stomme belofte van zo lang geleden me er niet van zou moeten weerhouden. Ik deed H. het voorstel dat ik 1 leuke bloemetjesjurk mocht kopen en dan mocht hij desgewenst 1 sandaal aanschaffen. H. vond dit een prima deal dus nu hangt er een kleurige, fleurige King Louie in mijn kast. Hij ruikt zelfs naar rozen.
Maar dan dat kort pittig kapsel. Een paar jaar geleden maakte Youp van ’t Hek de opmerking dat vrouwen die een dagje ouder worden steeds meer op hun broer gaan lijken. De oorzaak hiervan: een kort pittig kapsel. Ik lachte hier hartelijk om want ik had zelf al jaren lang haar en was ook niet van plan dat ooit te veranderen. Integendeel; ik zag mezelf oud worden met mooi lang grijs haar dat ik dan in een nonchalante vlecht of een gezellig knotje zou dragen. Dan ging ik voor het gemak maar voorbij aan het feit dat ik geen kappersskills heb. Ik kan helemaal geen vlecht maken, laat staan een nonchalante. En een knotje probeer ik wel eens maar dat zit op mijn hoofd als een wiebelige haarbal. Grijs is het wel, en lang en slordig. Het is tijd voor een grondige renovatie. Ik overweeg een nieuwe deal. Een kort pittig kapsel ruilen tegen 2 sandalen.
Stem kwijt

Ik was mijn stem kwijt, al bijna twee weken. En wat doe je als je iets kwijt bent? Dan zoek je op de plekken waar je het laatst geweest bent. Nou, dan ik was snel klaar want de afgelopen vier weken ben ik niet veel verder geweest dan op de bank in de woonkamer en in mijn bed. Ik begon op de bank; stak mijn hand tussen de armleuning en het kussen en voelde dropjes, codeïnetabletten en paracetamol. En best veel vieze zakdoeken, brrr. Ik wrong mijn hand nog wat verder: leesbril, oordopjes , twee geplette rhinocapsomhulsels, een halve cracker en een nooit teruggebracht biebboek. Er lag van alles maar mijn stem vond ik niet terug.
Hoe erg is het eigenlijk om je stem kwijt te zijn? Het was even vervelend toen de doktersassistente tot drie keer toe mijn antwoord niet verstond op de vraag wanneer ik voor het laatst koorts had. Ze stond met haar rug naar me toe, rammelde nogal hard met allerlei orenuitspuitgereedschap en leek niet voornemens ook maar een stap in mijn richting te zetten. Dus toen ze het voor de vierde keer vroeg, hees ik me overeind van mijn kruk, liep naar haar toe, hield mijn gezicht op 30 centimeter van het hare, hoestte even flink en niesde. “Gisteren“, zei ik.
Dan naar de slaapkamer. Die zag eruit alsof ik een klein filiaal van het Kruidvat begonnen was: ook hier dropjes en paracetamol en verder strepsils, thermo-ondergoed, twee stinkende pyjama’s, amoxicilline, midalgan, heel veel zakdoeken – zowel vieze als schone -, soepkommen met restjes soep, een plakkerig honingpotje, theezakjes, een thermometer, een kruik en dikke sokken. Maar ook hier vond ik mijn stem niet terug.
Het had ook wel voordelen, hoor. Ik ontdekte wat de beste manier is van communiceren met telefonische verkopers: helemaal niets zeggen! Normaal gesproken sputter ik wat tegen of, als ik goed in vorm ben, ga ik een felle discussie aan met deze lui. Als ik die discussie dan niet kan winnen, hang ik gewoon op.
Maar de jongeman die ik deze keer aan de lijn had, raakte zo in de war van mijn stilzwijgen dat-ie zijn voor te lezen script vergat en met lichte paniek in zijn stem vroeg of ik wel oké was. Ook daar kwam natuurlijk geen antwoord op en toen ik ‘m hoorde overleggen met een collega en de woorden “hartaanval” en “ambulance” hoorde, heb ik maar gauw opgehangen.
Een ander voordeel is dat je geen ruzie kunt maken als je niet kunt praten. Als je samen ziek bent, ontstaat er toch een soort competitie in de mate van ziek zijn. “Jij hebt geen koorts, ik heb 38,6”, wilde ik schreeuwen of “ik lig al 13 dagen in bed en jij zit gewoon maar wat te lezen”. Allemaal van die dingetjes die nu ongezegd bleven. Misschien toch niet zo slecht. Ik staakte mijn zoektocht.
Hygiëne

De coronacricis biedt volop tijd en gelegenheid tot zelfreflectie en een uitstekende kans om “aan jezelf te werken”, om maar eens een van de vele gedragsdeskundigen uit de de media te citeren.
En dat ga ik doen. Aan mezelf werken om te proberen van mijn hardnekkige tandenpoetstic af te komen. Ik moet van mezelf namelijk na elke maaltijd onmiddellijk mijn tanden poetsen. Ik wil hier eigenlijk wel vanaf want het is in bepaalde situaties best onhandig. Bijvoorbeeld bovenop de Ballon d’Alsace in Frankrijk waar we na een zeer vermoeiende klimtocht uitrusten op een boomstam met als lunch een in het hotel gesmeerd broodje kaas. Of na het avondeten in een pub in Londen waar de wc’s vaak nog viezer zijn dan op een zomers festival.
Of op het werk waar ik mijn tanden poets boven een kleine wasbak.
Een tijd geleden stond ik daar weer in het damestoilet met in de ene hand mijn tandenborstel en met de andere probeerde ik mijn haar uit mijn gezicht te houden. Ik stond voorover gebogen en hoorde achter me de wc-deur opengaan. Een collega wilde haar handen wassen, zag mij staan en begon vrolijk te kletsen: ”Oh, moet je naar de tandarts?”
Ik deed alsof ik een stapje naar rechts ging zodat ze erbij kon en gorgelde met mijn mond vol: ”nee…niet tandarts” of iets wat daar op leek. Ze praatte volop verder over hoe bang ze was voor de tandarts nadat ze een pijnlijke wortelkanaalbehandeling had gehad.
Intussen liep mijn tandenpoetskwijl over haar vingers in het kleine wasbakje maar ze ging opgewekt verder over hoe ze haar angst op haar kinderen overgebracht had en die zijn nu dus ook bang voor de tandarts. Op het moment dat ik het laatste restje water uitspuugde, zei ze: ”Sterkte zo meteen. Niet bang zijn, het is zo voorbij. Doei” en weg was ze.
Later die middag kwam ik haar tegen op de gang. “Je hebt het overleefd! Was het erg? Vertel…”
Taalnazi

Onze kinderen hadden het in hun jeugd niet gemakkelijk op het gebied van taalverwerving. Vader journalist, moeder docent Nederlands; logisch dus dat elke taalfout onmiddellijk en onverbiddelijk gecorrigeerd werd met als resultaat dat onze dochter op 2-jarige leeftijd in complete zinnen met bijzinnen – zowel nevenschikkend als onderschikkend – praatte. En toen ze zes was, lachten we een moeder uit die tegen haar kind zei: “Doe de centjes maar aan mama geven.” “Geef het geld maar aan mij”, corrigeerde mijn dochter vriendelijk en high-fivend liepen we de winkel uit.
Jongetjes zijn vaak iets minder snel met praten en het toepassen van de regeltjes maar “ik loopte” en “ik koopte” en “groter als” hadden we er bij onze zoon toch vrij snel uitgeslagen. Op de middelbare school werd de invloed van de jongerentaal groter maar niet zodanig dat we hier iets mee moesten, behalve natuurlijk met het alom gehoorde, of beter gezegd níet gehoorde me.
“Doe even open, ik heb mijn sleutel niet bij” of “Ik werd de klas uitgestuurd want ik had mijn huiswerk niet bij”. Dat zoonlief de klas uit moest, vonden we niet zo’n probleem, de manier waarop hij dit tijdens het avondeten tegen ons vertelde wel. Met drie man sterk riepen we: “me!!, ik had mijn huiswerk niet bij me!!” Als ik het me goed herinner, was dit de eerste keer dat het woord taalnazi over de tafel vloog.
Een paar weken later zitten we aan dezelfde eettafel en vraagt mijn dochter aan haar broer: “Wil je me de sla even aangeven? Ik kan er niet bij”. Hij ziet zijn kans schoon en roept: “me!!”.
Decorum

“Graag wat meer decorum”, zei ik op het nieuwjaarsfeestje van mijn familie tegen een neef die na het wegwerken van vier oliebollen in tien minuten een flinke boer liet.
Helaas kende niemand dat woord en na mijn uitleg was men het erover eens dat dat een belachelijk woord was voor een nieuwjaarsfeest. “Ja hoor, echt weer Dianne”, vang ik ergens achter mijn rug op: “Wil toch weer even laten zien dat ze beter is in taal als ons”.
“Graag wat meer decorum”, dacht ik zojuist toen ik bulderend van weer een hoestaanval een glibberig slijmgevoel in mijn mond had. De huisarts had gevraagd of mijn slijm geel, groen of doorzichtig was en daar had ik geen antwoord op gehad dus moest ik dat nu onderzoeken.
Maar goed, dan lig je hondsberoerd onder een deken op de bank met een fluim in je mond en waar laat je die dan? Eerst snel naar de keuken, boven de gootsteen bedenk ik dat dat onhygiënisch is. Wie weet wat voor corona-achtige ingrediënten dit sputum bevat.
Dan door naar de wc. Vooroverbuigen levert hoofdpijn op maar ook nog net op tijd het besef dat-ie zo in de pot verdwijnt zonder nadere analyse. Intussen rukt naast een stressgevoel ook een gevoel van onbehagen in mijn mond op. Terug naar de keuken; ik weet zeker dat in een van de kastjes wel 38 lege ijsbakjes staan of had ik nou in de carnavalsvakantie toch die kastjes opgeruimd en alles weggegooid?
Het stressgevoel begint paniekachtige vormen aan te nemen want ik kan niet door mijn neus ademen en moet nu toch echt iets uitbraken. Ik hang boven de gootsteen, tast naar rechts, voel een bord en deponeer mijn slijm op het bord. Over de zojuist gesmeerde boterham met kaas. Het is bruin.
TV-dokter

New Amsterdam, ER, House, Code Black en natuurlijk Grey’s Anatomy. Ik volg ze allemaal. Al jaren. Met de laatstgenoemde als favoriet, hoewel dat jaren geleden na het overlijden van de knappe ‘McDreamy’ dr. Shepherd wel een flinke knauw kreeg.
Inmiddels zitten we in seizoen 16 en elke dinsdagavond bereid ik me voor op een avondje opereren. Ik was mijn handen extra lang, trek een blauw operatieschort aan en doe een mondkapje voor. Dan zet ik me voor de tv.
Door mijn jarenlange kijkervaring maakt niemand mij nog maar iets wijs over de pancreas, vena cava inferior en het cerebellum. Sterker nog: ik zou een ongecompliceerde appendixoperatie , eventueel gesteund door de charmante dr. Avery, wel aankunnen. Ik schreeuw “afklemmen” tegen dr. Hunt als hij tijdens een operatie tegen een collega over zijn verpieterde liefdesleven staat te leuteren en tijdens de reclameblokken zapp ik naar andere zenders om daar mijn diensten aan te bieden indien nodig. Na afloop gooi ik mijn operatiekleding in de was, neem een kopje thee of iets sterkers als het een zware operatie was en ga naar bed.
En dan word ik wakker met een bac-te-ri-ë-le in-fec-tie. En ik weet niet wat dat is. Ik weet eigenlijk helemaal niks. Wat doet een bacterie? En wat is een infectie? En wat doet deze combinatie? Deze combinatie zorgt ervoor dat je je longen uit je lijf hoest. Zo erg dat de tranen spontaan over je wangen rollen en je kunt niet praten want als je praat moet je nog meer hoesten. En als je hoest, bonkt je hoofd. En als je hoofd bonkt, krijg je een bloedneus.
Deze combinatie zorgt voor keelpijn en zo ‘n erge kiespijn dat je spijt hebt van je investering in kronen terwijl je ook voor een kunstgebit had kunnen kiezen. En daarbovenop komt dan nog de allesoverheersende vermoeidheid. Ik heb het koud maar mijn vest ligt boven en de trap heeft geen veertien treden maar 300. Ik moet het bed verschonen maar het dekbed is zo onhandig en zwaar dat ik het nog maar een dagje uitstel. En mijn haar moet nodig gewassen worden.
Waar is dr. House als je ‘m nodig hebt?